Verpanding van toekomstige vorderingen – de basis

Hoe zat het ook alweer? De onlangs gepubliceerde uitspraak van het Hof te Den Haag van 19 juli 2016 bevestigt nogmaals dat wanneer niet met verzamelpandaktes wordt gewerkt, periodieke registratie van nieuwe pandlijsten noodzakelijk is. In deze blog frissen we de basis van verpanding van toekomstige vorderingen even op.

 

Bij verpanding van vorderingen wordt in de pandakte bepaald dat zowel de huidige als de toekomstige vorderingen worden verpand. Dit heeft echter niet tot gevolg dat alle toekomstige vorderingen onder het pandrecht vallen. Er bestaan namelijk twee soorten ‘toekomstige’ vorderingen:

1. Enkel toekomstige vorderingen

Dit zijn vorderingen die op het moment van het vestigen van het pandrecht zélf nog niet bestaan, maar de rechtsverhouding die aan de vordering ten grondslag ligt, bestaat al wél. Bijvoorbeeld: het contract is reeds gesloten, maar nog niet uitgevoerd, waardoor nog geen vordering tot betaling is ontstaan op het moment van waarop de pandakte getekend wordt. Dit soort toekomstige vorderingen kan op basis van art. 3:239 lid 1 BW bij voorbaat worden verpand.

2. Dubbel toekomstige vorderingen

Deze vorderingen bestaan niet en de rechtsverhouding waaruit deze voortvloeien bestaat ook nog niet op het moment van tekenen van de pandakte. Deze vorderingen worden ook wel absoluut toekomstig genoemd en kunnen niet bij voorbaat worden verpand.

Het vestigen van een pandrecht op vorderingen is een momentopname. Het is van belang dat het pandrecht steeds opnieuw wordt gevestigd, zodat ook nieuwe vorderingen uit nieuwe rechtsverhoudingen daaronder komen te vallen. Banken ondervangen dit door te werken met verzamelpandaktes die dagelijks worden geregistreerd, deze constructie is door de Hoge Raad in 2012 gesanctioneerd (HR ING/Dix q.q., ECLI:NL:HR:2012:BT6947). Pandhouders die niet met dergelijke verzamelpandaktes werken, dienen de pandakte regelmatig met nieuwe pandlijsten te blijven registreren, zo bevestigt de recente uitspraak van het Hof Den Haag.

In faillissement is overigens ook nog een ander (aanvullend) leerstuk van belang. In dat geval kan het namelijk zo zijn dat het pandrecht op de juiste wijze bij voorbaat is gevestigd, maar toch niet perfect wordt doordat de vordering pas ná faillissement ontstaat. Wanneer de vordering na faillissement ontstaat, is de pandgever niet langer beschikkingsbevoegd en wordt niet voldaan aan de eisen voor een rechtsgeldige vestiging van het pandrecht. Zie hiervoor mijn eerdere blog over verpanding van onderhanden werk.

 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie