Verpanding van pensioenaanspraken, mag dat?
Niet alle vorderingen kunnen rechtsgeldig worden verpand. Dit werd onlangs nog eens duidelijk in een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam.
Pensioenaanspraak
Deze zaak betrof een pandrecht op een pensioenaanspraak. Eisers hebben in het kader van hun echtscheiding het vermogen verdeeld. Hierna resteerde een schuld van de man aan de vrouw. Als zekerheid tot aflossing van zijn schuld aan de vrouw heeft de man een pandrecht aan de vrouw verleend op alle huidige en toekomstige pensioenuitkeringen waarop de man recht heeft of zal krijgen.
Op enig moment heeft de vrouw bij het pensioenfonds op grond van het pandrecht aanspraak gemaakt op het pensioen van de man. Jarenlang heeft de vrouw de pensioenuitkeringen ontvangen, totdat het pensioenfonds de uitkeringen aan de vrouw stopzet vanwege de inhoud van artikel 64 Pensioenwet (Pw). Ook vordert het pensioenfonds terugbetaling door de vrouw van het reeds aan haar uitgekeerde pensioen. Hier zijn eisers het niet mee eens en zij gaan daarom naar de rechter.
De kern van het geschil
In artikel 64 Pw staat dat “vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraakgerechtigde of de pensioengerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of -rechten aan een ander toekent nietig is, tenzij (…) De enige uitzondering in dit artikel die verpanding toestaat is heel specifiek, namelijk verpanding ter zekerheid voor het verkrijgen van uitstel tot betaling van inkomstenbelasting (artikel 25 lid 5 Invorderingswet 1990). Van een dergelijke situatie was echter geen sprake.
Eisers denken de uitkomst te vinden in de omstandigheid dat in de pandakte staat verwoord dat een pandrecht wordt gevestigd op de “pensioenuitkeringen” en niet op de “pensioenaanspraken of -rechten”. Hierdoor zou het verbod in artikel 64 Pw niet van toepassing zijn.
Verpanding niet rechtsgeldig
De kantonrechter volgt het standpunt van eisers niet omdat deze niet te verenigen is met het doel en de strekking van artikel 64 Pw. De vordering van eisers om de pensioenuitkeringen aan de vrouw te blijven betalen wordt dan ook afgewezen. Het opvallende aan deze zaak is echter dat de terugvordering van het pensioenfonds van de reeds gedane uitkeringen aan de vrouw ook wordt afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van het pensioenfonds in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Van het pensioenfonds mocht worden verwacht dat zij bekend was met de inhoud van artikel 64 Pw. Zij had derhalve niet tot uitbetaling mogen overgaan. Nu zij dat toch heeft gedaan, komt dat voor haar eigen rekening. De kantonrechter stelt namelijk vast dat de vrouw er terecht op heeft vertrouwd dat de verpanding wel rechtsgeldig was en de pensioenuitkeringen heeft aangewend voor haar levensonderhoud. Een verplichting tot terugbetaling zou te ingrijpend zijn.
Conclusie:
Pensioenuitkeringen kunnen niet rechtsgeldig worden verpand, tenzij hier een uitdrukkelijke wettelijke grondslag voor is die valt onder de uitzondering van artikel 64 Pw.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!