De pandhouder en de vordering tot waardevergoeding
Wanneer een overeenkomst niet goed wordt nagekomen, kan die (onder bepaalde voorwaarden) worden ontbonden. Een wettelijk gevolg hiervan is dat de overeenkomst wordt geacht nooit te hebben bestaan.
Alles moet dan worden teruggedraaid naar de situatie waarin geen overeenkomst zou zijn gesloten. Dit is echter niet altijd mogelijk, wanneer de overeenkomst al wel voor een deel is uitgevoerd. Voor die gevallen is artikel 6:272 BW in het leven geroepen. Daaruit blijkt dat de partij die (deels) heeft geleverd, recht heeft op een vergoeding gelijk aan de waarde van het geleverde. De vraag of een pandhouder recht heeft op waardevergoeding van een geleverd goed in plaats van een vordering tot betaling na ontbinding van een overeenkomst, is onlangs aan bod gekomen in een uitspraak van de rechtbank Limburg. Hier was het volgende aan de hand.
Achtergrond
In deze zaak heeft Combinatiebouw goederen geleverd aan F-Air. Deze goederen zijn door Combinatiebouw deels uitgeleverd, maar waren niet helemaal deugdelijk. Vervolgens heeft Combinatiebouw hiervoor facturen gestuurd, maar heeft F-Air een lager bedrag betaald. Het openstaande deel van de factuur is verpand. Na het faillissement van Combinatiebouw gaat de pandhouder over tot het innen van de openstaande vorderingen van Combinatiebouw op haar debiteuren, waaronder deze factuur.
Combinatiebouw had ten tijde van het faillissement nog niet helemaal aan haar verplichtingen jegens F-Air voldaan. Naar aanleiding hiervan heeft F-Air de curator verzocht uitsluitsel te geven of hij de overeenkomst met haar nog zal nakomen (conform artikel 37 Fw). De curator heeft hierop negatief geantwoord en dat betekent dat er sprake is van verzuim aan de zijde van Combinatiebouw. F-Air ontbindt vervolgens de overeenkomst met Combinatiebouw en betaalt verder niets meer.
De kern van het geschil
F-Air heeft de overeenkomst met Combinatiebouw ontbonden op basis van artikel 6:265 BW. Dit betekent in beginsel dat de overeenkomst tussen beide partijen ongedaan wordt gemaakt, alsof deze overeenkomst nooit was gesloten (artikel 6:271 BW). Als gevolg hiervan vervalt voor de pandhouder de vordering tot nakoming van de overeenkomst, namelijk betaling. Op deze vordering rust dan ook geen pandrecht meer.
Feitelijk was er echter al wel (deels) uitvoering gegeven aan de overeenkomst. Er zijn goederen geleverd die nog bij F-Air staan, terwijl de factuur niet volledig is betaald en de goederen niet zijn geretourneerd. Hoe wordt de overeenkomst dan ongedaan gemaakt, alsof de overeenkomst nooit was gesloten? Zoals reeds in de inleiding aangegeven kan er worden gekeken naar artikel 6:272 BW. Hierin staat dat indien een prestatie niet ongedaan kan worden gemaakt, hiervoor een waardevergoeding in de plaats treedt.
De rechter wijst op artikel 3:229 BW. In dit artikel staat dat een pandrecht een ‘vervangend’ pandrecht met zich meebrengt op álle vorderingen tot vergoeding die in de plaats van het oorspronkelijke goed treden. Volgens de rechter kan er een alternatief pandrecht ontstaan op die nieuwe vordering tot waardevergoeding van de geleverde (niet betaalde en retour gestuurde) goederen. De pandhouder heeft echter geen beroep op dit alternatieve pandrecht gedaan, waardoor de pandhouder misgrijpt in deze zaak.
Conclusie
De pandhouder van een vordering die door ontbinding van de overeenkomst is teniet gegaan, verkrijgt een vervangend pandrecht op alle vorderingen tot vergoeding die in de plaats van de oorspronkelijke vordering treden. Hieronder valt ook een vordering tot waardevergoeding. De pandhouder moet zich echter wel op dit ‘vervangend’ pandrecht beroepen, althans deze Kantonrechter achtte zich niet ambsthalve bevoegd de rechtsgronden aan te vullen.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!