Verpandingsverboden op de schop?

Bij asset based lending wordt het door de bank te verstrekken krediet gebaseerd op de zekerheden op assets van de onderneming. Eén van deze assets is de debiteurenportefeuille van de onderneming: haar uitstaande vorderingen. Hierop kan de bank tot zekerheid voor de terugbetaling van haar krediet een pandrecht vestigen.

Wanneer klanten van de onderneming een verpandingsverbod hebben bedongen, kan het echter zo zijn dat de vorderingen op díe klanten niet onder het pandrecht van de bank vallen, waardoor deze niet tot onderpand kunnen dienen. We noemen dit een verpandingsverbod.

Het zogenaamde verpandingsverbod is al jaren onderwerp van jurisprudentie en in 2014 is met het arrest Coface/Intergamma door de Hoge Raad een voor de financieringspraktijk voordelige uitleg hieraan gegeven: ondanks een verpandingsverbod komt er gewoon een pandrecht op de vorderingen tot stand, tenzij uit de formulering van het verpandingsverbod blijkt dat partijen (de onderneming en haar klant) goederenrechtelijke werking hebben beoogd. Aangezien de meeste verpandingsverboden niet onder deze uitzondering vielen, heeft deze uitspraak van de Hoge Raad ertoe geleid dat veel vorderingen toch onder het pandrecht van de bank vielen. Echter, in de praktijk blijken steeds meer bedrijven de formulering van hun verpandingsverbod aan te passen, zodat deze wel goederenrechtelijke werking hebben.

Volgens VNO-NCW zou er naar schatting 1,2 miljard euro extra financiering beschikbaar zijn wanneer de financieringsbeperking die verpandingsverboden met zich brengen er niet zou zijn. MKB Nederland schreef in maart van dit jaar nog de blog: ‘Schrap het verpandingsverbod’. Daarnaast heeft zij, samen met VNO-NCW, de Nederlandse Vereniging van Banken en de factoringsassociatie FAAN een voorstel ingediend bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Met dit voorstel willen zij een aanpassing van de mogelijkheden voor verpanding in de Nederlandse wet bewerkstelligen, zodat de financierbaarheid van het bedrijfsleven verbetert. In bijvoorbeeld Duitsland en België zou de wetgeving al aangepast zijn.

Inmiddels hebben de verpandingsverboden de aandacht van de politiek en zijn deze onderwerp van gesprek. Tweede Kamerleden De Vries en Ziengs hebben hierover meerdere Kamervragen gesteld aan de ministers van Veiligheid en Justitie en van Economische Zaken. Uit de antwoorden daarop blijkt dat thans wordt onderzocht of de Nederlandse wetgeving inderdaad aangepast dient te worden. Volgens minister Dijsselbloem is daarbij in ieder geval van belang dat er geen ongewenste civielrechtelijke neveneffecten zijn en dat kredietverruiming van het MKB het resultaat is.

Tot die tijd is het voor kredietnemers zaak om bij de aanvaarding van een opdracht, desnoods handgeschreven, de tekst “eventuele verpandingsverboden gelden niet ten opzichte van de financierende bankinstelling” op te nemen.

 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie