De bepaaldheid van te verpanden goederen

,

Uit art. 3:84 lid 2 BW, in verbinding met art. 3:98 BW, volgt de eis dat een pandakte ten tijde van de verpanding de te verpanden goederen in voldoende mate bepaalt. De Hoge Raad heeft vorig jaar beoordeeld of bij het pandrecht van een bank (ING) aan deze bepaaldheidseis was voldaan. Het te verpanden goed waar het om gaat, zijn de auteursrechten op software die door de onderneming CompLions was ontwikkeld. De Hoge Raad past een bestaand criterium toe om de bepaaldheid van de te verpanden goederen te beoordelen.

 

Botsende pandrechten

Na het faillissement van CompLions zijn haar auteursrechten door de curator verkocht en maken zowel ING als BDO Advisory B.V. (BDO) aanspraak op de verkoopopbrengst. Zij stellen beide een pandrecht op de auteursrechten te hebben op basis waarvan die opbrengst hen toekomt. Dat het pandrecht van BDO betrekking op de auteursrechten heeft, is duidelijk uit de pandakte af te leiden. De op een eerder moment tussen ING en CompLions opgemaakte pandakte is op dit punt minder duidelijk. Omdat ING wel de oudere pandakte heeft, is de vraag bij de Hoge Raad of de auteursrechten als te verpanden goederen voldoen aan de eis van bepaaldheid.

 

Rechtbank: “auteursrechten vallen niet onder bedrijfsactiva”

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat ING geen geldig pandrecht op de auteursrechten heeft en dat de verkoopopbrengst van de auteursrechten dus niet aan ING toekomt. De rechtbank legt daarbij de focus op de omschrijving van het te verpanden goed in de pandakte. Relevant is daarin de beschrijving van het begrip “bedrijfsactiva”, die als volgt luidt:

Bedrijfsactiva: alle tot het bedrijf van de Pandgever behorende goederen waaronder begrepen, maar niet beperkt tot de Bedrijfsuitrusting, Tegoeden, Vorderingen en Voorraden met inbegrip van:

(I) cliëntenbestanden en de gegevensdragers waarop deze zich bevinden.

(II) goodwill, zijnde de meerwaarde van het bedrijf boven de som van vaste activa.

 

Volgens de rechtbank vallen onder deze omschrijving ook onroerende zaken en overige registergoederen. Op deze goederen is echter geen pandrecht te vestigen, slechts een hypotheekrecht. De rechtbank oordeelt dat de omschrijving van de te verpanden goederen alleen al daarom niet voldoet aan de bepaaldheidseis. Ook wanneer men die omschrijving uitlegt als “alle goederen waarop een pandrecht mogelijk is”, is niet aan de bepaaldheidseis voldaan. Voor dat oordeel wijst de rechtbank op het criterium dat geldt bij het vestigen van een pandrecht op vorderingen.

 

De Hoge Raad in 2002: “generieke omschrijving is voldoende”

De Hoge Raad heeft in 2002 geoordeeld dat bij het vestigen van een pandrecht op vorderingen voldoende is dat de pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering(en) het gaat. Ook een generieke omschrijving kan volgens de Hoge Raad voldoende zijn om aan de bepaaldheidseis te voldoen.

De rechtbank wijst erop dat het bij dat oordeel echter niet ging om een pandrecht dat was gevestigd op “alle goederen”, zoals in deze zaak. Het ging daarin specifiek om een pandrecht op vorderingen op derden. Deze vorderingen werden er bovendien door gekenmerkt dat hun bestaan en omvang uit de administratie was af te leiden. Dat geldt volgens de rechtbank echter niet voor “alle goederen”, zoals bijvoorbeeld voor auteursrechten die – zoals in deze zaak – niet op de balans worden vermeld. Ook wanneer men de bovengenoemde omschrijving uitlegt als “alle goederen waarop een pandrecht mogelijk is”, is volgens de rechtbank de conclusie dat die onvoldoende bepaald is.

 

Van deze uitspraak van de rechtbank werd sprongcassatie ingesteld. Bij de Hoge Raad ging het oordeel om.

 

De Hoge Raad in 2020: “ruime uitleg bepaaldheidseis”

De Hoge Raad herhaalt het oordeel uit 2002. Aan de bepaaldheidseis is voldaan als een pandakte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welk goed het gaat. Daartoe is niet vereist dat het bestaan en de omvang van de auteursrechten uit de administratie is af te leiden of dat de auteursrechten op de balans staan. Ook aan de hand van andere objectieve gegevens kan worden vastgesteld of de auteursrechten behoren tot de “Bedrijfsactiva” van CompLions. De Hoge Raad wijst de zaak dan ook terug naar de rechtbank voor een verdere behandeling. De rechtbank zal daarbij met het oordeel van de Hoge Raad rekening moeten houden.

 

Conclusie

De Hoge Raad biedt in deze zaak duidelijkheid over de bepaaldheid van te verpanden goederen. De bepaaldheidseis die bij verpanding van vorderingen al gold,  is ook van toepassing op verpanding van andere goederen. Een te verpanden goed is steeds voldoende bepaald als aan de hand van de pandakte, eventueel achteraf, kan worden vastgesteld om welk goed het gaat. Daartoe is niet uitsluitend de administratie van de pandgever maatgevend, maar kunnen alle beschikbare objectieve gegevens worden gebruikt.